Alfred van Dijk

Alfred van Dijk is zonder twijfel de meeste gelauwerde landbouwjournalist van de twintigste eeuw. Van Dijk ontving de Glaxo Wetenschapsprijs in 1974 en de Persprijs van het Wagenings Landbouwhogeschoolfonds in 1978. Bij zijn afscheid, in 1998, kreeg hij een liber amicorum vol lovende artikelen van collega’s en vrienden. Kort daarna werd de prijs voor de beste landbouwjournalistieke productie naar hem vernoemd.

Van Dijk ontleende zijn autoriteit aan zijn schrijfkunst. In een sector waarin fraai geformuleerde zinswendingen veelal als overdreven worden beschouwd, viel zijn schrijfstijl op. Hij blonk uit in heldere en begrijpelijk omschrijvingen, poëtische observaties en verrassende metaforen. Niet het harde nieuws, maar de werkelijkheid erachter wist hij scherp in beeld te brengen.

Hij is een stadskind (Schiedam, 1933) dat met de landbouw kennis maakte in zijn tijd bij de Gorcumse editie van het Vrije Volk. Hij doorkruiste de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden om dagelijks een pagina vullen. Hij werd voorlichter bij het Landbouwschap, waar hij “weinig bevrediging” vond in het schrijven van persberichten (Poging tot het opstellen van een Curriculum Vitae, 1998). Een uitlaatklep vormden columns voor Zuivelzicht (K(r)anttekeningen) en bijdragen aan Landbouw Nu, de voorloper van 19NU.

In maandelijkse afleveringen van 19NU stonden meestal meerdere artikelen van zijn hand, ondertekend met zijn eigen naam of met een van zijn pseudoniemen (Iris Stuyvesant, Steven Walraven). Hij beschreef de agrarische sector ook in boeken, zoals Het Nederlandse Condensboek (1978), De boer, de koe en onze zuivelindustrie (1983) en de geschiedenis van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen (keizerlijk cadeau, 1992). Tegelijkertijd schreef hij columns, behalve voor Zuivelzicht voor onder meer Boerderij (als Buitenstaander) en Oogst. In die columns was hij geen harde commentator maar een milde beschouwer van het agrarische leven, ‘een toeschouwer’, zoals hij zelf zei (Nieuwsbrief NVLJ, maart 1998).

Tientallen jaren was hij bestuurslid en 14 jaar lang voorzitter (1978-1992) van de Nederlandse Vereniging van Landbouwjournalisten. Als ‘heer van stand’ was die functie hem op het lijf geschreven. Behalve een vaardig hanteerder van de pen (zoals hij het zelf zou hebben geformuleerd) was hij hoffelijk, toegankelijk en vriendelijk. Hij had ook veel humor. Zo zei hij over het schrijven van columns: “…je kunt lekker met jezelf ouwehoeren. Ik weet van tevoren niet altijd waar de column op uitkomt. Het gebeurt wel dat ik denk ergens op tegen te zijn, waarna ik uitkom op voor…” En terugkijkend op zijn carrière sprak hij: “Ach, ’t kon minder”. (Nieuwsbrief NVLJ, 1998).

Bron: Van clubblad tot vakblad, Aad Vernooij

Boek bestellen

15 + 1 =